
Van Catalonië tot Florida en Brussel zetten musea de auto in de schijnwerpers als een surrealistische muze, waarbij dromerige schilderijen worden gecombineerd met theatrale, door de regen doorweekte auto’s. Het iconische ‘Rainy Taxi’ van het Dalí Theater-Museum vormt dit seizoen het middelpunt van de discussie, terwijl het Dalí Museum in St. Petersburg zijn bijbehorende installatie in stand houdt voor een gestaag publiek. Eeuwfeesten in Europa hebben historische diepgang toegevoegd, en brengen ons terug naar de jaren '30, toen kunstenaars voor het eerst voertuigen in het onbewuste introduceerden. Samen schetsen deze tentoonstellingen hoe de autocultuur van de straat naar de galerie glijdt—deels een voorwerp van verlangen, deels een psychologisch hulpmiddel—en hoe curatoren dit gebruiken om de kunstgeschiedenis te verbinden met hedendaagse publieken.
In het Dalí Theater-Museum in Figueres is er een vintage taxi die zijn inzittenden voortdurend besproeit, terwijl het water over de stoelen parelt en mannequins in stilte zitten. Dalí's ‘Rainy Taxi’—oorspronkelijk bedacht voor de Exposition Internationale du Surréalisme in Parijs in 1938 en later gerealiseerd als permanente installatie in Figueres—plaats de auto in het hart van een gecontroleerde hallucinatie. De auto fungeert zowel als sculptuur als podium, wat de interesse van het surrealisme in toevallige ontmoetingen en veranderde interieurs versterkt. Deze herfst dagelijks te zien, blijft het een magneet voor bezoekers en een leermiddel voor curatoren die laten zien hoe alledaagse technologie een droommachine werd.
Aan de andere kant van de oceaan onderhoudt het Dalí Museum in St. Petersburg ‘Rainy Rolls-Royce,’ een buiteninstallatie die het publiek activeert en het Parijse concept omvormt tot een Floridiaanse variant. De installatie, die periodic een besproeid interieur biedt, wordt vergezeld door procesnotities en archiefmateriaal die het verbinden met Dalí’s theatrale tentoonstellingen. Educators integreren dit stuk in rondleidingen die van schilderijen naar de auto zelf bewegen, en benadrukken hoe motieven migreren tussen doek en chassis.
Het museum meldt sterke bezoekersaantallen van gezinnen in het weekend, wanneer live demonstraties helpen om de speelsheid van het surrealisme om te zetten in een tastbare, hedendaagse ervaring. In Brussel brengen de herdenkingsprogramma's van 2024, die 100 jaar sinds André Breton’s eerste surrealistische manifest markeren, nieuwe aandacht voor de gemotoriseerde beelden van de beweging. In de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en partnerlocaties werden schilderijen van Belgische en internationale surrealisten in context geplaatst met tijdschriften, posters en foto's waarin roosters, koplampen en stadsverkeer een onheimse vervangingen voor lichamen en ogen werden. Archiefmateriaal van de Parijse tentoonstelling van 1938—waaronder beelden van Dalí’s taxi—grondde het verhaal, waardoor het publiek kon zien hoe kunstenaars auto’s als acteurs in hun mise-en-scène opzetten.
De curatoriële lijn maakte duidelijk dat de weg, net als de droom, een plek van uitvinding was. Eerdere precedenten hebben de honger van vandaag voorbereid. De tentoonstelling ‘Car Fetish. I drive, therefore I am’ van Museum Tinguely in Bazel (2011) plaatste surrealistische strategieën naast naoorlogse film en kinetische kunst, en toonde aan hoe motoren en chroom zowel reverie als angst konden oproepen.
Design-gedreven tentoonstellingen zoals de V&A’s ‘Cars: Accelerating the Modern World’ (2019) weerklonken in deze verbanden, van fotomontage tot speculatieve prototypes, terwijl ze de lens verder dan het surrealisme verbreedden. Samengenomen hebben deze projecten kredietverstrekkers en instellingen aangemoedigd om doeken te combineren met auto-gebaseerde installaties, een format dat nu zijn vruchten afwerpt in de betrokkenheid van het publiek. De surrealistische wielen van dit seizoen maken dat dialoog simpelweg onmogelijk te missen.